User:Willem-Anja

From Wikimedia Commons, the free media repository
Jump to navigation Jump to search

A. Franken & Zonen (1896-1966)

Stamboom A. Franken & Zonen

Eerste deel stamboom A. Franken & Zonen
Tweede deel stamboom A. Franken & Zonen


Ontstaan van de firma A. Franken & Zonen

De leden van de familie Franken zijn al sinds 1810 bekend als lakenfabrikant. Het eerste lid waar iets over te vinden valt is de firma N. Franken. In 1848 werd door Norbertus Franken, de vader van A. (Adriaan) Franken, de firma N. Franken opgericht (N. Franken was een lakenfabrikant). Het ging hier waarschijnlijk om de vennootschap Van Dijk en Franken, waarvan sinds 1851 sprake was. Deze fabriek voor wollenstoffen was gevestigd in de Goirkestraat en vóór 1866 liet Norbertus een nieuwe fabriek bouwen op ’t Goirke (Julianapark).

De enige zoon waarvan we zeker weten dat hij in het bedrijf werkte was Josephus Gabriël Maria Franken. Er werd ook heel vaak gezegd A. Franken & Zoon. Het is dus niet duidelijk of er nog meer zonen van Adriaan Franken bij het bedrijf waren betrokken.

De firma A. Franken & Zonen was een wollenstoffenfabriek. De fabriek werd diverse malen uitgebreid in de loop der jaren. Deze besloeg vrijwel het gehele gebied tussen de latere Korte Hoefstraat, Pater Ruttenstraat en het Julianapark. In 1966 werd de productie stopgezet en al het personeel (89 personen) werd ontslagen. De firma A. Franken & Zonen bestond niet meer.


De Sociale Kwestie

De Sociale Kwestie, ook wel het arbeidersvraagstuk genoemd, kwam op ten tijde van de 19e eeuw. Het had o.a. als doel de werk- en leefomstandigheden te verbeteren van de arbeiders en kinderarbeid de wereld uit te helpen. Aannemelijk zou zijn dat het arbeidersvraagstuk wel zijn plaats had ingenomen in het dagelijks leven rond 1890 en dat er al helemaal geen sprake meer zou zijn van kinderarbeid. Helaas laat A. Franken & Zonen het tegenovergestelde zien. Dit ‘vraagstuk’ had geen invloed op A. Franken & Zonen. Er werd geen rekening gehouden met deze sociale wetgeving en er was geen controle op naleving vanuit de overheid. In onderstaande tabel is aangegeven hoe de toename van kinderarbeid van het jaar 1890 tot 1900 in het algemeen was in de Tilburgse textielindustrie:


De "aanpassingspolitiek" van Colijn

Ondanks het instellen van het zo genaamde ‘Kinderwetje van Van Houten’ in 1871 werkten er nog steeds kinderen in de fabrieken met een schamel loon van slechts 3 à 4 gulden per week. Hoe konden de Tilburgers dit tolereren? Het is opvallend dat er in Tilburg, in vergelijking met andere steden, weinig werd gestaakt. Pas op 26 Augustus 1935, toen er een loonsverlaging aan zat te komen van 10% mede veroorzaakt door de ‘aanpassingspolitiek’ van Colijn, kwamen de arbeiders in actie.


De afbeelding laat zien dat er op 14 september 1935 gratis brood werd uitgedeeld. Dit werd ter beschikking gesteld door Tilburgse bakkers voor ‘De broodelooze huisgezinnen der stakers’. De Tilburgse bevolking had ook al 2450 liter melk, 1400 kilo aardappelen, 400 pond rijst, 100 pond koffie, vet, spek en vlees en gratis haarknippen en bioscoopvoorstellingen toegezegd gekregen.

In jaren 20 en 30 van de 20e eeuw ging het namelijk slecht met de Nederlandse economie, met de nodige gevolgen voor de textielindustrie. De fabrieksdirecteuren (dit gold dus ook voor A. Franken) waren genoodzaakt om in een kortere periode harde maatregelen te nemen. Voor de arbeiders zou dat betekenen loonsverlaging en langere werkdagen. Om zo te voorkomen dat de bedrijven verlies zouden gaan draaien. Dit is het moment dat de werknemers in staking gingen.


Wetten die zorgde voor een grotere omzet van A. Franken & Zonen

Vanaf 1890 kwamen er verschillende nieuwe wetten. Zo kwamen er vooral wetten die het leven van de arbeiders verbeterde. Kinderen mochten niet meer zolang werken en als je gewond raakte tijdens het werk kreeg je toch nog een soort uitkering. Om te kijken of die wetten ook zorgde voor een grotere afzet gaan we eerst de belangrijkste wetten toelichten.

Arbeidswet: In 1889 kwam de eerste arbeidswet, dat was de eerste grote sociale wetgeving. De arbeidswet hield in dat vrouwen en kinderen maximaal 11 uur per dag mochten werken en op zondag werken werd verboden. De vrouwen konden dan op zondag andere dingen in bijvoorbeeld het huishouden doen. In 1911 kwam er een nieuwe arbeidswet. Kinderen van 12-18 jaar mochten hooguit 10 uur per dag werken. Mannen mochten ook maximaal 10 uur per dag werken en maximaal 6 dagen per week.

Ongevallenwet: In 1901 kwam er een ongevallenwet. Dat was de eerste sociale verzekeringswet die in Nederland werd ingevoerd. De wet was in het begin alleen van toepassing op de meer gevaarlijke industriële bedrijven. Bij een bedrijfsongeval was de uitkering 70 % van het loon met het maximum van fl 1,27 per dag. Na de leeftijd van 65 jaar kregen de mensen een uitkering van standaard fl 1,27. De weduwe van degene die omgekomen was bij het bedrijfsongeval had recht op 30 % van het loon van haar overleden man. In 1921 kwam er een ingrijpende verandering: alle bedrijven vielen onder de ongevallenwet. Arbeiders werden verzekerd tegen de financiële gevolgen van ongevallen die met hun werk in verband stonden. Ook revalidatie en omscholing van arbeiders werd mogelijk gemaakt.

Ziektewet: In 1910 werd door minister Talma een ontwerp voor een ziektewet ingediend. In 1930 trad de wet pas in werking. De ziektewet bestond uit een uitkering bij loonderving wegens ziekte. Voor werknemers met een vast overeengekomen loon van maximaal fl 1361.34 per jaar. De maximale uitkeringsduur was 52 weken. De verzekeringsgrens werd daarna een aantal jaren verhoogd. Totdat de grens in 1969 werd afgeschaft, waarop de arbeidsongeschiktheids-verzekering volgden.

Ziektewetboekje A. Franken & Zonen

Door de invoering van de ziektewet, werd alles van iedere werknemer bijgehouden, zoals ziektedagen, zo ook bij A. Franken en Zonen. Ze hadden daar een speciaal ziektewet boekje voor zie de bron. In dat ziektewet boekje schreef de fabrieksdirecteur alle namen van zijn werknemers op. Daarachter stond de hoeveelheid dagen dat deze persoon in een maand ziek was geweest. In de bron zie je bijvoorbeeld dat J. Lemment 6 dagen ziek is geweest en dat het bedrijf daarvoor een uitkering van fl 14,95 heeft moeten betalen. Dat waren in die tijd hoge kosten voor een bedrijf. Als iedereen elke maand dan een aantal dagen ziek was kostte dat voor het bedrijf uiteindelijk veel geld.

Invaliditeitswet: In 1913 kwam er door de invoering van de invaliditeitswet meer sociale zekerheid. Deze wet dekte het financiële risico van invaliditeit, ongeacht de oorzaak. Deze wet gold alleen voor mensen in loondienst. Ook als iemand in loondienst de 70 jaar bereikte hadden ze te maken met de invaliditeitswet. Een ongehuwde had recht op een ouderdomsrente van fl 0,91 per week, een gehuwde had recht op fl 1,36 per week. Voor de invaliditeitswet hoefde de mensen geen premie te betalen.

Ouderdomswet: In 1957 kwam de algemene ouderdomswet. Het hele volk had recht op een basisouderdomspensioen. De algemene ouderdomswet was bedoeld als een zogenaamde bodempensioen. In 1957 ontving een alleenstaande fl 32,45 en een echtpaar fl 54 per maand. Na 5 jaar kwamen ze erachter dat de uitkering te weinig was om van te kunnen leven en werd de algemene ouderdomswet met 15 % verhoogd. Wat inhield dat een alleenstaande fl 37,32 ontving per maand en een echtpaar ontving fl 62,1 per maand. In 1965 was de algemene ouderdomswet geen bodempensioen meer en werd het minimum opgetrokken tot fl 99,38 per maand voor een alleenstaande en fl 142,02 voor een echtpaar.

Niet alleen de wetten zorgde voor een verandering in de afzet. De grootste verandering in de afzet kwam door de aanleg van de spoorwegen. In 1860 waren de meeste landen al voorzien van een spoorwegnet. In Nederland kwam pas in 1863 de eerste spoorweg in Tilburg. Er kwamen 10 staatslijnen in Nederland. In Brabant kwam een staatslijn tussen Breda en Maastricht. De staatslijn werd in verschillende trajecten geopend. Op 5 oktober 1863 werd het baanvlak Breda-Tilburg geopend. Dat was hiermee de eerste door de staatsspoorwegen in gebruik genomen spoorlijn. De jaren daarna werden andere trajecten op de staatslijn van Breda naar Maastricht geopend. Door de spoorwegen over heel Nederland maar ook in andere landen konden fabrieken veel goederen in een keer vervoeren. Ook konden ze producten uit lage lonen landen laten komen waardoor de productie van verschillende goederen veel goedkoper werd.

Dus zorgden nieuwe wetten uiteindelijk voor een stijging van de omzet?

Dat is niet met zekerheid te zeggen. Van 1930 tot 1932 was er een lichte stijging te zien van de omzet, maar of er een verband is tussen de nieuwe wetten en de grotere omzet hebben we niet kunnen aantonen. (Op basis van de beschikbare gegevens). Dat geldt dus ook voor vergelijkbare bedrijven.